Ik besluit naar het stripmuseum in de Wijnhavenstraat te gaan, aangezien ik bij mijn onderzoek op een scetchnote-achtige manier te werk ga. Terwijl ik er naartoe loop moet ik om de vrachtwagens van alle leveranciers lopen die in de straat druk alles aan het in- en uitladen zijn. Het museum zelf is dicht, een lichte teleurstelling komt bij mij op. Ik besluit om tegenover het museum te gaan staan en te wachten, in de hoop dat het museum nog wel op tijd open gaat.
Vlakbij is een hotel en er lopen allemaal mensen voorbij met koffertjes van en naar het hotel. Ook komen er veel mensen voorbij die al kijkend op hun mobiel hun weg aan het navigeren zijn. Toeristen. Terwijl ik aan het wachten ben loopt een van de vermoedelijke eigenaren, al vloekend op zijn telefoon, richting het museum, terwijl een van de andere vermoedelijke eigenaren, ook op haar telefoon, uit het nog gesloten museum komt. ‘Ik stond aan de andere kant’ zegt ze enigszins kalmerend naar de boze vermoedelijke mede-eigenaar. Daar sta ik dan te wachten tussen een jungle aan appartementen. Terwijl ik daar sta loopt dezelfde man drie keer voorbij. Hij brengt zijn afval weg, loopt weer terug en loopt vervolgens weer langs om zijn fiets te pakken.
Ik ga op een bankje in de Scheepmakershaven zitten. Een van de planken van het bankje zit los en iedere keer als ik ga verzitten tikt de losse plank tegen de vasten aan. Ik kijk op het water en kantorencomplexen uit. Achter mij rijden auto’s voorbij en ik groet de mensen die mij voorbij lopen. Ik ruik de rook van een van de rokende voorbijgangers. Om mij heen hoor ik het geluid van vuilniswagens, schoonmaakploegen en bouwwerkzaamheden. Een groep toeristen loopt voorbij, ze praten Frans met elkaar. Ze stoppen om foto’s te maken van een van de Rietveld-stoelen die in een etalage tentoon wordt gesteld. Terwijl de groep doorloopt blijft een van hen staan om vervolgens nog vijf foto’s te maken.
Ik besluit terug te lopen richting het museum. Net op dat moment komt een van de vermoedelijke eigenaren naar buiten. Ik vraag aan hem hoe laat ze open gaan. ‘Half elf, maar misschien dat ze je al naar binnen laat’ zegt hij, terwijl hij naar zijn vermoedelijke mede-eigenaar refereert. Nu ik naar de tijd heb gevraagd voelt het niet gemakkelijk om te blijven staan, wetende dat ik die tijd niet meer ga halen. Ik besluit terug te gaan naar het bankje in de Scheepmakershaven. Daar blijf ik, al groetend naar voorbijgangers, de resterende tijd zitten terwijl ik in de verte het fluiten van een verkeersregelaar hoor.